Damen Naval en Saab zijn samen in de race voor de bouw van de vier opvolgers van de onderzeeboten van de Walrus-klasse voor de Koninklijke Marine. Damen Naval pakt daarmee feitelijk een oude traditie weer op. Haar voorloper de Koninklijke Mij. De Schelde leverde in de vorige eeuw tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maar liefst twintig onderzeeboten af. De allereerste, die de KMS de toepasselijke naam Luctor et Emergo gaf, werd in 1906 in dienst gesteld als ‘O 1’ (Onderzeesche Torpedoboot 1). Militair historicus Tobias van Gent schreef in 2018 samen met Ron van Maanen een lijvig boek over de twintig onderzeeërs. “Het waren kwalitatief hoogwaardige boten.”

Militair historicus Tobias van Gent. Militair historicus Tobias van Gent.

De indienststelling van de O 1 (bouwnr. 116) op 21 december 1906 betekende de geboorte van de Nederlandse Onderzeedienst. “Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, had de Koninklijke Marine al zes onderzeeboten operationeel en de oorlog bracht de opbouw van de Nederlandse onderwatervloot in een stroomversnelling”, vertelt Tobias. “Geïnspireerd op het succes van de Duitse U-boten mikte onze politiek er in de jaren na de Eerste Wereldoorlog op dat de krijgsmacht over veel onderzeeboten zou beschikken, ook al omdat die als een goedkoop maar slagvaardig alternatief werden gezien voor grote oppervlakteschepen, die een veel grotere bemanning nodig hadden.”

“Qua slagkracht moest bij de Marine dus de focus liggen op de inzet van het onderzeebootwapen, zo was de gedachte. Het resulteerde erin dat de Onderzeedienst op een gegeven moment veel moderner materieel had dan de oppervlaktevloot.” Toen in 1923 de Tweede Kamer met één stem verschil de nieuwe Vlootwet verwierp, was het gedaan met de grote maritieme ambities. In de jaren ’30 begon het tij weer langzaam te keren nadat de toenmalige minister van Marine in 1930 aankondigde de vloot uit te breiden met achttien onderzeeërs voor Nederlands-Indië en tien voor de vloot in Nederland.

De opdrachten die daaruit voortvloeiden waren een opsteker voor de ontwikkeling van de onderzeeboottechnologie op de Nederlandse scheepswerven. Haar allereerste onderzeeboot, O 1, bouwde De Schelde in licentie. De werf had namelijk een deal gesloten met de Amerikaanse Electric Boat Company (EBC). Aan dat bedrijf moest De Schelde in ruil voor het exclusieve recht om gedurende 25 jaar patenten van EBC te gebruiken voor licentiebouw van onderzeeërs, contractueel een flink deel afstaan van het daarmee verdiende geld. Deze soms wel als ‘wurgcontract’ getypeerde deal werd pas ontbonden toen de Vlissingse werf al twaalf onderzeeërs op zijn naam had staan.

O 1 in Dok van Perry. O 1 in Dok van Perry.
“Onderzeebootbemanningen vormen een apart slag mensen binnen de Marine. Ze zijn meer vrijgevochten, wat onafhankelijker en minder hiërarchisch ingesteld dan bijvoorbeeld fregatbemanningen." Tobias van Gent

De proefvaart van de O 1 in december 1905 op de rede van Den Helder verliep verre van vlekkeloos, zegt Tobias. “Er moest twaalf uur lang worden gevaren met een gemiddelde snelheid van 8 knopen. Het weer was onstuimig en het zicht slecht. Bovendien werd een aantal Amerikaanse opvarenden, die waren gestuurd door EBC, zeeziek… De hoge zee werd hen kennelijk eventjes te veel.” Op 19 oktober 1906 na een hernieuwde proefvaart en een uitgebreid testprogramma ging de Tweede Kamer akkoord met de aanschaf van de O 1 door de Koninklijke Marine. Van de 123.000 gulden die het project De Schelde opleverde, ging de helft naar EBC.

De onderzeeboten die de KMS heeft gebouwd waren volgens Tobias “zeer geavanceerd” door het gebruik van moderne apparatuur en vooruitstrevende bouwtechnieken. “Hierdoor leverden de boten niet alleen goede prestaties, maar waren ze bovendien degelijk en betrouwbaar.” De O 21 (bouwnr. 207), op 21 oktober 1939 in Vlissingen te water gelaten, was zelfs letterlijk de meest doeltreffende onderzeeër uit de Tweede Wereldoorlog van de Koninklijke Marine. De O 21 slaagde erin acht vijandelijke schepen te torpederen, waaronder de U 95, een van de slechts veertien Duitse U-boten die in de oorlog door een geallieerde ‘sub’ tot zinken werden gebracht.

De zeven boten van de O 21-klasse die in ons land zijn gebouwd waren volgens Tobias “voor hun tijd zeer modern”. “De dieselmotoren leverden maar liefst 2650 pk, waarmee aan de oppervlakte snelheden van meer dan 20 knopen konden worden bereikt”, zegt hij. “En ze werden allemaal uitgerust met een snuiver, waardoor de accu’s aan boord konden opladen zonder dat de onderzeeër aan de oppervlakte hoefde te komen.” De Schelde heeft één onderzeeboot geleverd aan een buitenlandse Marine: de Orzel (1939, bouwnr. 205), bestemd voor Polen, ontworpen door Nevesbu, het gezamenlijke ontwerpbureau van de Nederlandse scheepsbouw.

O 21 in aanbouw in de Dokloods op Het Eiland, 1938. O 21 in aanbouw in de Dokloods op Het Eiland, 1938.

Met een lengte van 84 meter was dit tevens de grootste onderzeeër die ooit in Vlissingen is gebouwd. Over elke Schelde-onderzeeër valt volgens Tobias wel een spannend verhaal te vertellen. “Op 1 september 1939, de dag van de Duitse inval in Polen, verliet de Orzel haar thuisbasis Gdynia om de vijand te attaqueren, maar nadat zijn boot meermaals door Duitse schepen en vliegtuigen was bestookt, besloot de commandant naar Estland uit te wijken. Helaas… in Tallinn namen de Estse autoriteiten na Duitse pressie de onderzeeër in beslag. De Poolse crew gaf zich echter niet zomaar gewonnen.”

“Na een paar dagen overmeesterde die haar bewakers. Zonder navigatiemiddelen en wapens – die hadden de Esten geconfisqueerd – ging de Orzel er vandoor, het zeegat uit en slaagde er na een spannende tocht door de Sont en het Kattegat in om naar Schotland te ontkomen.” Tobias’ fascinatie voor de onderzeeboten is onder meer terug te voeren op zijn diensttijd. Hij vervulde zijn militaire dienstplicht bij de Koninklijke Marine en was enkele jaren als docent in de rang van luitenant-ter-zee der 2de klasse werkzaam op het Koninklijk Instituut voor de Marine in Den Helder.

“Onderzeebootbemanningen vormen een apart slag mensen binnen de Marine”, weet hij. “Ze zijn iets meer vrijgevochten, wat onafhankelijker dan bijvoorbeeld fregatbemanningen, minder hiërarchisch ingesteld ook. Maar ik denk dat als je met een kleine groep 24 uur per dag in een relatief kleine ruimte heel sterk op elkaar bent aangewezen, dat dan rangorde en hiërarchische verhoudingen op den duur een beetje wegvallen.”